Artikel 23 van het Gerechtelijk Wetboek (hierna: 'Ger. W.) bepaalt dat het gezag van gewijsde zich niet verder uitstrekt dan tot hetgeen het voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt. De tweede zin van het artikel vereist dat de vordering op dezelfde oorzaak berust. De Wet Potpourri voegt hieraan toe dat dit geldt “ongeacht de ingeroepen rechtsgrond".
Het doel van de wijziging van artikel 23 Ger. W. is dus te voorkomen dat dezelfde vordering voor een tweede maal, maar ditmaal op een andere rechtsgrond wordt ingesteld (ervan uitgaande dat de feitelijke grondslag de oorzaak van de vordering uitmaakt). De partijen zijn nu dus verplicht hun vordering ineens te ontwikkelen.
Voor de wijziging van artikel 23 Ger. W. door de Wet Potpourri werd algemeen aangenomen dat het gezag van gewijsde niet voor alle motieven (en dus rechtsgronden) geldt, maar enkel voor de motieven die in betwisting waren en waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren.
(Cass. 19 december 1983, Arr. Cass. 1983-84, 455; Cass. 29 januari 2007, Arr. Cass. 2007, 230; Cass. 28 maart 1980, Arr. Cass. 1979-80, 956)
De wijziging heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat, wanneer een proces op basis van artikel 1382 van het Burgerlijke Wetboek (hierna: 'BW') wordt verloren, het onmogelijk wordt om een nieuw proces te starten op grond van artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek als dit op eenzelfde oorzaak, namelijk dezelfde feiten, zou berusten.
De Wet Potpourri legt de basis om elektronische communicatie tussen de actoren van Justitie mogelijk te maken. Er is immers nood aan een eenduidig elektronisch adres waarop een ontvanger of geadresseerde geacht wordt zijn mededeling, kennisgeving of neerlegging te ontvangen alsook een garantie omtrent de identiteit van de verzender.
Het voegt een nieuw artikel 32ter Ger. W. in. Dat artikel bevat een generieke verwijzing naar het “informaticasysteem van Justitie" waarbij de Koning kan inspelen op wat morgen voorhanden zal zijn inzake informatica-oplossingen. het nieuwe artikel creëert geen wettelijke basis voor een volledige elektronische procedure, maar slechts voor de elektronische communicatie tussen de genoemde actoren.
De Wet Potpourri vervangt art. 744, tweede lid, Ger. W. en verduidelijkt wat de conclusies dienen te bevatten, met name:
Bovendien worden de partijen verplicht de middelen te nummeren en in voorkomend geval in afnemende volgorde van het belang voor te dragen (“in hoofdorde", “in eerste ondergeschikte orde", “in tweede ondergeschikte orde" enz….). Het doel hiervan is de responsabilisering der partijen en het stroomlijnen van de motiveringsplicht van de rechter.
Volgens de memorie van toelichting zou het hier gaan om meer dan een aanbeveling. Er zijn immers sancties verbonden aan de miskenning van de nieuwe vormvoorschriften waaraan de conclusies moeten voldoen, meer bepaald dat de rechter niet hoeft te antwoorden op middelen die niet op die wijze zijn voorgedragen.
Volledigheidshalve moet worden vermeld dat art. 748bis Ger. W. (dat betrekking heeft op syntheseconclusie) wordt aangepast aan alle situaties waarin buiten de “conclusiekalender" conclusie mag worden genomen.
De Wet Potpourri heft verplichting tot adviesverlening voor het openbaar ministerie op. Het komt er dus op aan het Openbaar Ministerie op te dragen zaak per zaak te beslissen of al dan niet advies wordt verleend en zo ja, of dat mondeling (dus op de terechtzitting, mede in het licht van wat de partijen te zeggen hebben) dan wel schriftelijk (dus “op dossier") gebeurt.
Op het beginsel dat het advies van het openbaar ministerie facultatief is, wordt alleen uitzondering gemaakt in sociaalrechtelijke zaken (nieuw vierde lid van art. 764 Ger. W.) en in zaken betreffende minderjarigen (nieuw art. 765/1, derde lid Ger. W.). In die gevallen is het openbaar ministerie ertoe gehouden advies te verlenen als de rechtbank hierom verzoekt. Overeenkomstig het nieuwe artikel 765/1 Ger. W. worden alle zaken die betrekking hebben op minderjarigen en die hangende zijn voor de familierechtbank of de familiekamers van het hof van beroep, op straffe van nietigheid, meegedeeld aan het openbaar ministerie alvorens er uitspraak wordt gedaan. Het openbaar ministerie wordt dus op de hoogte gebracht van iedere zaak die betrekking heeft op een minderjarige voor de familierechtbank of de familiekamer van het hof van beroep en wordt in de gelegenheid gesteld om tussen te komen bij wijze van advies of vordering.
Teneinde voor enige uniformiteit in de praktijk te zorgen evenals de adviesverlening in zaken waar deze onontbeerlijk, minstens nuttig is, te vrijwaren, wordt het college van Procureurs-generaal de bevoegdheid verleend om bindende richtlijnen uit te vaardigen voor het verstrekken van een advies in zaken die krachtens de wet mededeelbaar zijn.
De termijn van uitspraak van één maand na het sluiten van de debatten bedoeld in artikel 770 Ger. W. is volgens de wetgever relatief kort, in het bijzonder tijdens het gerechtelijk verlof . Om die reden verlengt de Wet Potpourri die termijn met een maand indien hij verstrijkt tijdens de gerechtelijk vakantie bedoeld in artikel 334 Ger. W. Die verlenging t geldt echter niet voor de gedurende de gerechtelijke vakantie zelf, dus door de vakantiekamers in beraad genomen, doorgaans dringende zaken.
Op basis van artikel 806 Ger. W. diende een verstekvonnis binnen het jaar te worden betekend, zoniet wordt het als niet bestaande beschouwd, hetgeen neerkomt op de sanctie van verval. De ratio legis hiervan was de versteklater te beschermen tegen verrassingen, maar het “niet bestaan" gold alleen voor het verstekvonnis, niet voor de voorafgaande rechtspleging. Om opnieuw over een titel te beschikken diende dus opnieuw rechtsdag gevraagd te worden en diende opnieuw een vonnis te worden gevorderd.
De Wet Potpourri schrapt en vervangt artikel 806 Ger. W. door een nieuwe bepaling in die zin dat de rechter in het verstekvonnis de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij inwilligt, behalve in zoverre deze strijdig zijn met de openbare orde. Ook als een partij niet verschijnt, op grond waarvan tegen haar verstek kan worden gevorderd, moet de rechter ambtshalve instaan voor de handhaving van de rechtsregels die de openbare orde raken. Of hij ook ambtshalve de naleving van andere (formeel- en materieelrechtelijke) regels moet nagaan wordt betwist. Het gevolg hiervan is dat een marginale toetsing eigenlijk volstaat.
Met het oog op verdere deformalisering en vereenvoudiging van de burgerlijke rechtspleging, worden de gevallen verruimd waarin het Ger. W. toestaat over vormgebreken heen te stappen als daardoor geen belangen worden geschaad. Hierdoor wordt een harmonisatie van de nietigheden bewerkstelligd.
Voor de termijnen die op straffe van verval zijn voorgeschreven blijft uiteraard art. 865 Ger. W. overeind (en is dekking dus niet mogelijk), en is de belangenschade bij het verstrijken ervan evident (rechtsonzekerheid van de wederpartij), behalve in sommige omstandigheden (wachttermijn, vervaltermijn die alleen maar een bespoedigende functie heeft….) waarin nodeloze gestrengheid uit den boze is en art. 861 Ger. W. dus zonder bezwaar toegepast kan worden. Artikel 865 Ger. W. wordt dienovereenkomstig aangepast. Meteen wordt art. 867 Ger. W. overbodig, want die bepaling vervult slechts een “reservefunctie" voor de vormgebreken die door art. 862 Ger. W. van de toepassing van art. 861 Ger. W. worden uitgesloten. Het is immers evident dat wanneer het doel van een vormvoorschrift is bereikt, de schending ervan geen nadeel berokkent. Bovendien gaat de Wet Potpourri over tot de opheffing van artikel 862 Ger. W., betreffende de zogenaamd “volstrekte" nietigheden.
De Wet Potpourri wijzigt artikel 875bis Ger. W. teneinde het “beginsel van de subsidiariteit van onderzoeksmaatregelen" te versterken, zodat niet méér onderzoeksmaatregelen worden bevolen dan nodig is, mede in het licht van de inzet van het geding. In die optiek moet de rechter bijvoorbeeld de beperkte tussenkomst van een deskundige bevelen (art. 984 e.v. Ger.W.) i.p.v. een deskundigenonderzoek (art. 972 e.v. Ger.W.) indien dit eerste zou volstaan in het licht van de inzet van het geding.
Deze wijziging staat in rechtstreeks verband met de wijziging van artikel 1050 Ger. W. teneinde onmiddellijk hoger beroep tegen tussenvonnissen uit te sluiten. Zeker wanneer tegen zijn maatregel niet onmiddellijk hoger beroep kan worden aangetekend, moet de rechter zich er zeer van bewust zijn dat hij daarvan met de gepaste zuinigheid gebruik moet maken, dus alleen in de mate van het onontbeerlijke en in redelijke verhouding tot de inzet van het geding.
Artikel 1050 Ger. W. wordt zo aangepast dat onmiddellijk hoger beroep tegen vonnissen alvorens recht te doen wordt uitgesloten, tenzij de rechter anders bepaalt. Het betreft vonnissen waarbij de rechter, alvorens recht te doen, een voorafgaande maatregel beveelt om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig regelt (art. 19, derde lid, Ger.W.).
De wetgever acht het aangewezen onbetwiste schulden niet langer van meet af aan in te vorderen met toepassing van een in wezen jurisdictionele procedure, die leidt tot een door de rechter tot stand gebrachte jurisdictionele rechtshandeling, die met gezag van gewijsde is bekleed. De noodzaak om een invorderingsprocedure voor onbetwiste schulden in te voeren stemt uit artikel 10 van de Richtlijn 2011/7/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 februari 2011. De wetgever heeft middels de Wet Potpourri de hoofdrol gereserveerd voor de gerechtsdeurwaarder.
Elke onbetwiste schuld die een geldsom tot voorwerp heeft en die vaststaat en opeisbaar is op dag van de aanmaning kan, ongeacht het bedrag ervan, vermeerderd met de verhogingen waarin de wet voorziet en de invorderingskosten alsmede, in voorkomend geval en ten belope van ten hoogste 10 % van de hoofdsom van de schuld, alle interesten en strafbedingen, in naam en voor rekening van de schuldeiser op verzoek van de advocaat van de schuldeiser door een gerechtsdeurwaarder worden ingevorderd (artikel 1394/20 Ger. W.).
De regeling van de invordering van onbetwiste geldschulden wordt opgenomen in de titel “voorafgaande regels" van het vijfde deel Ger. W. De regeling inzake de invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden treden in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2017.
De voorgestelde invordering van onbetwiste geldschulden door een gerechtsdeurwaarder verloopt in stappen, die als volgt kunnen worden geschetst:
Het uitvoerbaar verklaard proces-verbaal is een uitvoerbare titel in de zin van art. 1494 Ger. W.
De Wet Potpourri brengt echter enkele veiligheidsmechanismes aan voor de invordering van onbetwiste geldschulden.
Artikel 1397 Ger. W. wordt gewijzigd in die zin dat enkel het verzet tegen het eindvonnis de tenuitvoerlegging schorst. Voorheen schorste ook het hoger beroep tegen het eindvonnis de tenuitvoerlegging. Een tweede lid wordt aan het voornoemde artikel toegevoegd dat bepaalt dat eindvonnissen uitvoerbaar zijn bij voorraad, niettegenstaande hoger beroep en zonder zekerheidsstelling, behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter anders beveelt.
Een nieuw onderscheid wordt dus gemaakt tussen verzet, dat nog steeds schorsende werking heeft, en hoger beroep, dat geen schorsende werking meer heeft, behoudens de wettelijke uitzonderingen en tenzij de rechter anders beveelt.
De wetgever wenst met die wijziging te vermijden dat het hoger beroep enkel wordt gebruikt om uitstel van uitvoering van veroordeling te bekomen. Er worden echter nog steeds uitzonderingen voorzien voor de zaken die van oudsher uitgesloten zijn van de voorlopige tenuitvoerlegging, meer bepaald inzake familierecht.
De hervorming van de verjaringstermijnen was bijzonder dringend. De bloedige aanslagen van de Bende van Nijvel stonden immers op de rand van de verjaring. Volgens de toenmalige wetgeving (art. 21 en 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering) en door een beroep te doen op het begrip eenheid van opzet, te weten door die misdaad in verband te brengen met de laatste criminele feiten die worden toegeschreven aan de Bende van Nijvel (te Aalst, op 9 november 1985), zou de verjaringstermijn op 8 november 2015 verstrijken.
De wetgever benadrukt echter dat de wijziging van de verjaringstermijnen geen gelegenheidswetgeving is, gezien zij wel degelijk bedoeld is om in voorkomend geval te worden toegepast op andere bijzonder ernstige misdaden, waarvan de verjaring evenzeer schokkend zou zijn. De wijzigingen die de wetgever in dit kader aanbrengt, treden in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Dit om de verjaring van voormelde feiten van de Bende van Nijvel te voorkomen.
De Wet Potpourri brengt de verjaringstermijn op twintig jaar voor misdaden die strafbaar zijn met levenslange opsluiting of een andere misdaad die op een persoon van minder dan achttien jaar is gepleegd en die niet in een wanbedrijf kan worden omgezet met toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. De termijn is vijftien jaar ingeval dit misdrijf een andere misdaad is die niet in een wanbedrijf kan worden omgezet met toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. Deze termijnen blijven ongewijzigd indien de straf wordt verminderd of gewijzigd wegens verzachtende omstandigheden.
De Wet Potpourri strekt ertoe magistraten van de rechtbank van eerste aanleg efficiënter in te zetten, de gerechtelijke achterstand terug te dringen en de rechtsgang te versnellen. Deze wetswijziging behoudt het wettelijk principe dat de vorderingen in burgerlijke en strafzaken worden toegewezen aan kamers met één rechter. de meerwaarde van een verplichte collegialiteit weegt tegenwoordig niet meer op tegen de zware belasting die dit voor de rechtscolleges meebrengt en de daaruit voortvloeiende vertraging van de rechtsbedeling. De Wet Potpourri doet evenwel geen afbreuk aan de specifieke samenstelling van de zetel in strafuitvoeringszaken.
Om de capaciteit van de rechtbanken te verhogen moet men overwegen beroep te doen op alleenzetelende rechters eerder dan op colleges van rechters. Op deze wijziging zou een reorganisatie van de middelen van de rechtbanken moeten volgen zoals de zittingszalen of het personeel. De Wet Potpourri beperkt overigens de mogelijkheid om het principe van de alleenrechtsprekende rechter om te buigen. Doel van de maatregel is dat enkel in uitzonderlijke gevallen de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ambtshalve een zaak aan een kamer met drie rechters toebedeelt. Daarbij zal hij alleen rekening houden met bijzondere, objectieve omstandigheden, zoals het belang van de zaak, haar complexiteit, haar delicaat, controversieel of “mediatiek" karakter. De beslissing van de voorzitter is niet vatbaar voor hoger beroep.
De Wet Potpourri trekt het bovenvermeld principe door naar de hoven van beroep. Ook in de hoven van beroep geldt voortaan het principe dat de zaken worden toegewezen aan kamers met een alleenrechtsprekende raadsheer, tenzij de wet anders vermeldt. De tendens dat meer en meer vorderingen in graad van beroep worden behandeld door een alleenzetelend raadsheer wordt hier doorgezet. De eerste voorzitter kan evenwel uitzonderlijk alsnog beslissen om een zaak toe te wijzen aan een kamer met drie raadsheren, zoals de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg dit kan. Die mogelijkheid biedt meteen een oplossing, voor zover er in concrete omstandigheden werkelijk een probleem zou rijzen, namelijk de mogelijkheid dat het hoger beroep tegen een vonnis van een collegiale kamer door een alleenzetelend raadsheer behandeld zou worden.
De Wet Potpourri bevat verschillende bepalingen die betrekking hebben op de opleiding, selectie en het pensioen van de magistraten. Gezien deze bepalingen enkel van belang zijn voor de magistraten en de interne organisatie van de rechtbanken en hoven vallen dezen buiten het bestek van dit artikel.
+32 89 32 23 00
Grotestraat 122
B-3600 Genk
+32 89 46 15 62
Bocholterstraat 14
B-3960 Bree