Een misdrijf kon enkel materieel worden toegerekend aan een rechtspersoon indien (1) er sprake is van een intrinsieke band tussen het plegen van het misdrijf en de verwezenlijking van het doel van de rechtspersoon of (2) er een intrinsieke band is tussen het plegen van het misdrijf en de belangenwaarneming van de rechtspersoon of (3) het misdrijf wordt gepleegd voor rekening van de rechtspersoon.
Bovendien moest er worden aangetoond hetzij dat het misdrijf voortkomt uit een opzettelijke beslissing genomen binnen de rechtspersoon, hetzij dat er een nalatigheid is op het niveau van de rechtspersoon die in oorzakelijk verband staat met het misdrijf.
Wanneer de rechtspersoon verantwoordelijk werd gesteld uitsluitend wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, kon enkel degenen die de zwaarste fout had begaan, worden veroordeeld. Indien de natuurlijke persoon de fout wetens en willens had gepleegd, kon hij samen met de rechtspersoon worden veroordeeld. Dit werd de ‘decumulregeling’ genoemd.
Art. 5 Sw. bepaalde ten slotte dat publiekrechtelijke rechtspersonen met een rechtstreeks verkozen orgaan en OCMW’s nooit strafbaar konden worden gesteld.
Het nieuwe art. 5 Sw. bepaalt thans dat wie samen een misdrijf pleegt of deelneemt aan het misdrijf van een ander riskeert strafrechtelijk verantwoordelijk te worden gesteld.
Bovendien wordt de regel dat publiekrechtelijke rechtspersonen met een rechtstreeks verkozen orgaan en OCMW’s nooit strafbaar konden worden gesteld, afgeschaft.
Op die manier opteert de wetgever ervoor om de ingewikkelde en onlogische ‘decumulregeling’ af te schaffen en wordt de ongelijkheid tussen publiekrechtelijke rechtspersonen en andere rechtspersonen weggewerkt, in het bijzonder wanneer de overheid taken verricht in de privé sector. Zo kon een autonoom gemeentebedrijf (AGB) bijvoorbeeld onder de oude regelgeving wel strafbaar worden gesteld indien zij een milieumisdrijf beging. Indien de gemeente identiek dezelfde taak verrichtte buiten de organisatie van een AGB, was zij daarentegen niet strafrechtelijk verantwoordelijk.
Onder de oude wetgeving riskeerde een rechtspersoon krachtens art. 41bis Sw. een minimale geldboete van 150 euro en een maximale geldboete van 4.320.000,00 euro. De wetgever heeft deze geldboetes niet aangepast maar heeft wel een afwijkende bepaling ingevoerd waardoor publiekrechtelijke rechtspersonen met een rechtstreeks verkozen orgaan en OCMW’s, met uitsluiting van de hierboven opgesomde geldboetes, enkel een schuldigverklaring riskeren. Dit zorgt ervoor dat deze rechtspersonen in geval van schuldigverklaring een schadevergoeding verschuldigd zjin aan de slachtoffers. Bovendien kan de bijzondere verbeurdverklaring ten aanzien van deze rechtspersonen niet worden ingevoerd.
+32 89 32 23 00
Grotestraat 122
B-3600 Genk
+32 89 46 15 62
Bocholterstraat 14
B-3960 Bree